over In Shanghai
‘Quaedvlieg is zich bewust van haar positie als niet-Chineessprekende buitenlander, maar stelt daar een open en energieke houding tegenover. Bovendien maakt zij van de nood een deugd door een aantal grote portretten te schilderen van overzeese Chinese vrouwen die naar China zijn teruggekeerd. Daarin komt hun eigen kijk op cultuurverschillen met het Westen goed naar voren. Cultuurverschillen spelen ook een rol in Quaedvliegs ervaringen met de diverse internationale scholen waarop zij haar dochter onderbrengt. Hier koppelt zij, zoals nagenoeg overal in het boek, haar persoonlijke leven op een aangename, bescheiden manier aan haar journalistieke nieuwsgierigheid.’ – Mark Leenhouts
Uit een interview met Petra Quaedvlieg:
“In mijn boek vertel ik over de sterke en de zwakke kanten van China. Veel mensen denken dat China alleen maar een groeiwonder is. Onzichtbare rode draad in mijn boek is de volgende gedachtengang. De economische vooruitgang in China is duizelingwekkend, met name aan de oostkust, waarvan Shanghai de spil is. Mensen hebben een enorme drive om vooruit te komen en dit is ook mogelijk, doordat de Chinese overheid dit faciliteert, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Afrikaanse overheden.
Met andere woorden: de hardware wordt steeds beter. De software blijft daar echter bij achter: mensenrechten, sociale voorzieningen, gezondheidszorg, onderwijs, gebrek aan vrije pers/vrijheid van meningsuiting – allemaal gebieden die om aandacht schreeuwen.
In Shanghai, de onbetwistbare hoofdstad van het geld, komt die tweespalt tussen hard- en software scherp tot uiting. Op het oog lijkt de stad heel modern, afhankelijk van waar je je bevindt, maar onderhuids is het leven ingeperkt door de logge, controlerende staat. Dit laat ik zien aan de hand van ervaringen met het onderwijs (de oost-west botsing) en met de censuur in de kunsten.
China is een nieuwe wereldmacht en het westen dient daar rekening mee te houden. Tegelijkertijd heeft het westen – doordat de software beter is – zoveel potentiële creatieve, innovatieve mogelijkheden, dat het doemdenken over de westerse/Europese neergang (zie onheilsprofeet Kishore Mahbubani) naar mijn idee onterecht is. Maar dan moet het westen zich wel van die positie bewust zijn, er trots op zijn en eraan werken, met name op het gebied van kwalitatief onderwijs. Te veel burgers in het vrije westen lijken zich niet te realiseren welke ontplooiingskansen ze krijgen. Je leert dit scherp zien als je buiten die westerse wereld woont.”
Met collega Michiel Hulshof tijdens de presentatie van het boek in Shanghai
‘Weinig oosterse wijsheid, veel materialisme’
Een fragment uit de boekbespreking van Rob Bindels, redacteur Geschiedenis Magazine
In Shanghai. Persoonlijke verhalen uit een metropool is een caleidoscopisch boek. Korte en lange stukken wisselen elkaar af en vormen samen een kleurrijk mozaïek dat door de zorgvuldige compositie elke idee van verbrokkeling teniet doet en door de trefzekere stijl leest als een werk van fictie. De verhalen hebben een verteller die soms aan de handeling deelneemt en incidenteel sprekend wordt opgevoerd. Meestal is zij de anonieme waarnemer maar het persoonlijke karakter is helder. Manlief heet Hans en dochter Maxine speelt zowaar een hoofdrol. De bundel begint met een introductie waarbij na een verblijf van zeven jaar in Johannesburg en Kaapstad Afrika vaarwel wordt gezegd – de grond werd er door de onveiligheid te heet onder hun voeten – en het Aziatische avontuur begint.
Eerste indrukken worden genoteerd: qua veiligheid – de verkeersveiligheid uitgezonderd – is het contrast gigantisch. De stad Shanghai blijkt de schrijfster haar bewegingsvrijheid terug te geven. Hier ook wordt meteen benadrukt wat het boek wél en níét wil zijn. Geen portret van Shanghai bijvoorbeeld of een beeld van het nieuwe China – wat nog te bezien valt – maar een persoonlijk relaas “als bewoner, als moeder, als journalist” . Zodoende krijgt In Shanghai een duidelijk feminiene signatuur: we volgen de auteur op haar pad door de vreemde miljoenenstad, overwinnen huisvestingsperikelen, belanden aan de hand van Maxine in de onderwijsjungle en staan met andere moeders in gesprek te wachten voor de schooldeur. Na een geslaagd historiserend stuk over heden en verleden van Shanghai komen we in het hoofdstuk ‘Honden’ meteen midden in de absurditeit van de Chinese samenleving terecht. Het gezin woont aan de rand van de dierentuin en hoort aldus te pas en te onpas een oorverdovend hartverscheurend hondengehuil, waarmee meteen het thema van de huidige boekenweek geïncorporeerd is. In de locale Artis blijkt men namelijk honden te verkopen en achter een schutting zit een kennel. De dierentuindirecteur doet er desgevraagd niet moeilijk over. De kapitaalkrachtige Shanghainezen kunnen zich honden permitteren en willen ze kennelijk ook in de Zoo zien. En of de kennelhouder ze ook voor de slacht houdt, zou de directeur niet kunnen zeggen. Want ja, in China staat hond immers ook op het menu.
Daarmee is bij de lezer de verbazing gewekt die niet meer verdwijnen zal. In talloze column-achtige stukken – waarvan ik er enkele uit dagblad De Pers herkende – komen diverse curieuze aspecten van de metropool aan bod. De snelle sanering van oude wijken, de verkeerschaos, de prestatieve schoolcultuur waar alles voor moet wijken, de disciplinering versus een manco aan fatsoen en moraal, het egoïsme. Voor de deskundige details verwijs ik uiteraard naar het boek, maar bevreemding en milde huiver zijn constanten. Dat geldt niet voor de lange interviews met Chinese vrouwen die na een jarenlang buitenlands verblijf naar het boomende China zijn teruggekeerd. Enkele hebben eerder in Vrij Nederland gestaan.. Even dacht ik over de omvang van deze portretten: waar heb ik het aan verdiend deze mevrouw Yang en Tsang of Dzan beter te leren kennen dan mijn buurvrouw? Maar al snel werd me duidelijk dat in de lotgevallen van deze vrouwen en van hun vaders en moeders niet alleen de geweldige drive van individuele Chinezen maar vooral ook het turbulente verleden van China wordt geopenbaard, de dictatuur onder Mao, de repressie tijdens de Culturele Revolutie, de emigratie daarna, de littekens en trauma’s. Aan het slot van de bundel wordt ons als in een roman onthuld wat er van deze dynamische dames geworden is. Dan blijkt het merendeel na professionele successen het land toch weer te hebben verlaten. Men is teleurgesteld – onder meer door de hectische transformatie van China die bij alle welvaart ook een immense tegenstelling tussen rijk en arm heeft gebracht en een akelig milieuprobleem naast de onveranderd on-democratische houding in politiek en maatschappij. Weinig oosterse wijsheid al met al, alleen maar meer materialisme eigenlijk.
Krekels
[een fragment uit het boek]
Het begon allemaal met het mooie, droge geluid. Om de tijd te doden vingen hofdames tijdens de Tang-dynastie (618-907) krekels en stopten ze in kleine doosjes. ’s Avonds legden ze het doosje naast hun kussen om naar het getjirp te luisteren en sommigen stopten zelfs een krekel in hun boezem. De concubines vonden troost in het constante, licht-melancholische geluid en het duurde niet lang of de krekel werd een vast onderdeel van de Chinese hofcultuur. Dichters, schilders en muzikanten hielden zich onledig met het verfijnen van de krekelklanken – bijvoorbeeld door het ontwikkelen van een speciaal krekeldieet.
Later drong de krekel door tot de lagere klassen,waar men al gauw nog iets anders aan het insect ontdekte: vechtlust. Mannetjes krekels bleken, als je ze een beetje boos maakte, uitstekende kleine kemphanen. En toen was de stap naar het ultieme Chinese vertier maar klein: op de krekels werden weddenschappen afgesloten.
Het krekelhouden en -vechten is tegenwoordig vooral een hobby van werkloze mannen van middelbare leeftijd die na de sluiting van oude staatsfabrieken veel te vroeg met een mager pensioentje naar huis zijn gestuurd. Groepjes mannen drommen elke dag samen op de vele vogelen bloemenmarkten in de stad. Gebiologeerd staan ze gebogen over tientallen kleine doosjes, afgesloten met een cellofaantje, zodat de krekels goed zichtbaar zijn en toch warm blijven.
In de Tibetstraat zijn een paarmannen bezig met de warming-up. In de ene hand houden ze een open doosje met hun krekel en in de andere een stokje. Daarmee porren ze het beestje in de zij. ‘Het is net als met atleten,’ zegt een van de mannen, ‘ze moeten eerst de spieren soepel maken.’ Wanneer gaat het gevecht beginnen? ‘Nog lang niet, ze hebben zeker een uur nodig om warm te lopen.’Wel wisselt er hier en daar snel wat geld van eigenaar.
Gokken is in China verboden,maar er worden overal weddenschappen op afgesloten, van tafeltenniswedstrijden tot de Europese voetbalcompetitie en hanen- en krekelgevechten. Je koopt al een krekel voor tien renminbi (een euro), maar de prijs van een goede vechtkrekel kan oplopen tot tienduizend renminbi.Met een paar van dergelijke vechtkrekels in je bezit wordt het een serieuze aangelegenheid.
De insecten worden gekoesterd alsof het om kostbare racehonden gaat. De verzorging luistert nauw. De eigenaren stellen elk een dieet samen van wormen, vis, met bloed gevulde muggen, calciumtabletten, ginseng. En elke dag krijgen ze gezelschap van een nieuw vrouwtje. De vrouwtjes vechten niet, ze moeten de mannetjes plezieren en voor sterke nakomelingen zorgen.
Er gaat zoveel geld om in de krekelvechterij dat er, net als in de professionele sportwereld, doping wordt gebruikt door sommige krekelvechters – ze wrijven vlak voor aanvang van de wedstrijd een druppel van een of ander stimulerend middeltje op de mond van de krekel.
Onlangs maakte de Shanghaise politie bij een krekelgevecht vijfhonderdtwintigduizend renminbi (circa tweeenvijftigduizend euro) buit. Een van de arrestanten was de 51-jarige ‘meester Lin’, een van de beste krekelvechters van Shanghai. Als Lin een krekel onder handen nam, meldde de krant, kon hij het beestje zo kwaad maken dat ie zelfs een zwaardere tegenstander kon verslaan.