Zicht op verdwenen levens

De Limburger, 7 mei 2021

Vrijwel dagelijks loop ik langs de familie Butterteig: drie struikelstenen op de Scharnerweg in Maastricht – herdenkingsplaatjes tussen de stoepstenen, voor het huis waar het gezin woonde. Iedere dag lopen er tientallen mensen overheen, nietsvermoedend. Door al het vuil zijn de koperkleurige steentjes dof geworden. Op 4 mei, afgelopen dinsdag, besloot ik ze op te poetsen: Nachman Butterteig, Frimet Butterteig-Klotz en Josef Butterteig. Volgens de inscripties werden ze 54, 44 en 7 jaar oud. Joodse Maastrichtenaren die in Auschwitz werden vermoord.

Maar wie zijn ze eigenlijk, dacht ik, terwijl ik met mijn poetslap over straat liep. Duitse namen, dacht ik. Gevlucht uit Duitsland? Ze blijken uit Polen te komen, uit Krakau, waar Nachman en Frimet in 1920 trouwden. Ze werkten in de textielindustrie, Nachman was handelaar in schoenen, Frimet had een eigen modestudio met een viertal werknemers. In 1922 krijgen ze een zoon, Jaques. Vanwege een ernstige infectie aan zijn been, die het gevolg van tuberculose blijkt, verhuist het gezin in 1926 naar het Duitse Essen, waar hij in een kliniek behandeld kan worden.

Zes jaar later verlaat het gezin die stad, opgejaagd door de toenemende Jodenhaat in Duitsland, en komt terecht in Lille, Frankrijk. Na zes maanden zijn ze daar weer weg, het is niet gelukt hun verblijfsvergunning te verlengen. De volgende bestemming is Maastricht, waar Jaques naar de Mulo gaat en Frimet een modezaak begint. In 1935 wordt zoon Josef geboren. Als de oorlog uitbreekt ziet Nachman geen heil in de onderduik: wie neemt hen op en hoe komen ze aan de kost? In november 1942, wanneer zoon Jaques in het ziekenhuis ligt, valt de politie binnen: zijn ouders en broertje worden opgehaald en gedeporteerd naar Westerbork.

Een verzetsman zoekt Jaques in het ziekenhuis op, regelt voor hem een nieuwe identiteit en een schuiladres. Hij komt terecht bij twee protestantse families, eerst in Treebeek en daarna in Brunssum. Jaques overleeft de oorlog. Zijn ouders en broertje blijken onmiddellijk bij aankomst in Auschwitz, op 26 februari 1943, vermoord. Jaques emigreert naar Israël.

Ik kom dit alles te weten door de website van Struikelsteentjes Maastricht. Ineens worden fragmenten zichtbaar van het leven van mensen die vaak naamloos verdwenen. In een cirkel rond mijn huis kom ik langs de broers Samuel en Berisch Strumwasser, de familie Zeligman, de familie Horschowski, langs Arnold Sandhaus, Auguste Goldschmidt-Seliger, Jenny Wesly-Kahn en nog veel meer mensen. Getuige de namen veelal Asjkenazische Joden, gevlucht uit het oosten en midden van Europa. Mensen die hier een heenkomen zochten en een nieuw bestaan opbouwden, vaak in de textiel.

Het is bekend dat van oudsher veel Joodse mensen in de textiel werkten, een gegeven dat teruggaat tot hun zwervende bestaan in Europa. Lang mochten Joden zich nergens officieel vestigen, ze mochten niet lid worden van een gilde, een beroepsorganisatie die de belangen van de leden behartigde. Zo werden ze handelsreizigers, handelend in manufacturen, hoeden, stoffen. Later, toen ze zich mochten vestigen, openden ze winkels in manufacturen en textiel, ze werkten als kleermakers en stoffeerders, hadden mode- en schoenwinkels. De broers Samuel en Berisch Strumwasser waren textielkoopmannen uit Düsseldorf die in 1938 naar Maastricht vluchtten. Moses Horschowski arriveerde in 1932 in Maastricht en begon een textielbedrijf. Arnold Sandhaus verliet in 1933 Berlijn met zijn vrouw Johanna en zette in Maastricht een hoedenfabriek op.

Als kind van ouders in de confectie en de mode voel ik een verwantschap met al die mensen. Als u eens langs zulke koperen steentjes loopt, kunt u net als ik de namen opzoeken en erachter komen wie het waren, om hen zo weer zichtbaar te maken.

 

Je kunt niet reageren.