Een aanzwellende leemte
De Limburger, 24 december 2019
COLUMN – Mijn dochter is gedoopt in de Oud-Katholieke kerk van Hilversum, de kerk van mijn schoonfamilie. Oud-katholieken zijn de verlichte katholieken van Nederland. In de achttiende eeuw maakten ze zich los van de roomsen, ze erkenden de paus en zijn leergezag niet meer. Hun priesters mogen gewoon trouwen, vrouwen mogen ook priester worden. Bij ethische vraagstukken, zoals abortus en euthanasie, staat het eigen geweten van de leden centraal.
Ritueel
In zo’n kerk wilde ik mijn dochter best laten dopen: een mooi ritueel. Vooraf moesten we wel bij de pastoor op bezoek. Hoe stond het met ons beider geloof? Daar moest ik, als cultureel rooms-katholiek en agnost, over nadenken. Ik dacht aan mijn eerste communie in Heerlen. Ik droeg een wit jurkje, witte lakschoentjes en een wit lint om mijn hoofd, als een hippie. De jongens droegen witte broeken met wijde pijpen. Het was 1970, de dagen van flowerpower en de beatmis. Jezus was de verpersoonlijking van love & peace. Vier jaar later kwam het vormsel. Ik had geen idee wat dat betekende, ‘geloven’, en besloot er niet aan mee te doen.
Leemte
Sindsdien ga ik als agnost door het leven: de werkelijkheid geeft mij geen aanleiding om het bestaan van God te veronderstellen. Maar hoe ging ik deze boodschap aan de pastoor overbrengen? Het werd tijd om een citaat van de schrijver Frans Kellendonk in stelling te brengen. In een essay over God schreef hij: ‘Ik heb in het hart van de schepping een leemte ontdekt waar God, als Hij bestaat, mooi in zou passen’. De pastoor vond dat mooi, geloof ik, en de doop ging door.
Rond Kerstmis begint de leemte van Kellendonk aan te zwellen. Hoe massaler de trek naar de kerstmarkten en eetkramen, hoe meer de leegte opkruipt uit het vroege donker. Intussen beukt het geweld van de wereld paniekerig op ons in. We moeten stoppen, we moeten iets doen, we moeten vooruit, we moeten terug, we zijn met te veel, te weinig, we zijn te dik, te snel, we zijn massaal gek aan het worden.
Zielenknijper
Daarom zijn psychiaters de nieuwe priesters. Ze trekken volle zalen, hun boeken zijn bestsellers. Mensen snakken naar zingeving, maar bij gebrek daaraan rennen ze massaal naar de zielenknijper. Veelal onnodig, stelt de Vlaamse psychiater Damiaan Denys in NRC Handelsblad. We kunnen niet meer verdragen dat lijden bij het leven hoort, zegt hij. ‘Je kunt niet meer zeggen dat je verdrietig of somber bent. Nee, je bent depressief. We vormen alles om tot psychologische klachten om ons te onttrekken aan de verantwoordelijkheid voor ons lijden.’
Zo. Daar mogen we het mee doen. Voor Frans Kellendonk was God bovenal ‘de Schepper, de Kunstenaar’. Met dat beeld kon hij, als schrijver, het beste uit de voeten. Ik sluit me bij hem aan. In de leemte past de schoonheid, de muziek, het verhaal, het gedicht. Ik realiseer me dat ik vroeger veel gedichten las. Dat doe ik nauwelijks nog. Waarom? Ik beleef veel plezier aan de gedichten en fragmenten van gedichten die ik uit mijn hoofd ken. Elk moment kan ik een paar regels mompelen, in de trein, in de rij voor de kassa. Ik kan ze als ritselende bladeren, als een mantra – ja waarom niet: een gebed – door mijn hoofd laten gaan.
Edna St. Vincent Millay
Daarom ga ik deze feestdagen een nieuw gedicht uit mijn hoofd leren. Het wordt een sonnet van de Amerikaanse dichteres Edna St. Vincent Millay uit 1927. De laatste regels luiden:
The cane, the wrinkled hands, the special chair:
Time, doing this to me, may alter too
My sorrow, into something I can bear’.
Ik kan het u van harte aanraden.